6 oktober 2025
Interview door Greta Piwanski, promovenda in de Psychotrauma onderzoeksgroep van het Amsterdam UMC.
Rolf Kleber is Emiritus Hoogleraar Psychotraumatologie bij de afdeling Klinische Psychologie aan de Universiteit Utrecht. Tot 2015 was hij ook hoofd onderzoek bij Stichting ARQ, waar hij ruim 30 jaar geleden medeoprichter was van het Instituut voor Psychotrauma. In de afgelopen 45 jaar draaide zijn werk om de psychologische verwerking van schokkende ervaringen, zoals ongevallen, geweld, oorlogen, rampen en calamiteiten. Kleber heeft zich gespecialiseerd in een indrukwekkend aantal onderwerpen, waaronder de preventie en behandeling van traumagerelateerde gezondheidsproblematiek, werkgerelateerde traumatische stress en de invloed van culturele aspecten op traumazorg. Met zijn werk in onderzoek, onderwijs en praktijkprojecten heeft hij een enorme impact gehad op het huidige psychotraumaveld, zowel in Nederland als internationaal. Voor zijn bijdragen ontving hij in juni dit jaar de ESTSS Wolter de Loos Award.
In de jaren tachtig promoveerde u op een van de eerste RCT’s binnen het psychotraumaveld (Brom et al., 1989). Hoe is uw interesse in schokkende gebeurtenissen, trauma en PTSS ooit ontstaan?
Dat heeft toch vooral met toeval te maken. Ik studeerde af in Cultuurpsychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daar liep destijds een groot onderzoeksprogramma gericht op stress in organisaties en op de werkvloer. In dat programma kreeg ik een tijdelijke werkplek, en ik stelde voor het begrip ‘stress’ beter te definiëren en te analyseren. Dit rapport werd later het boek Stressbenaderingen in de Psychologie.

Vanuit mijn belangstelling voor de rol van omgeving in gedrag, het thema van mijn afstudeeronderzoek, en mijn betrokkenheid bij dat stressrapport vertrok ik daarna naar de VS, iets wat ik al lang had gewild. Via het schrijven van vele brieven kwam ik terecht bij de University of California, vestiging Irvine, waar ik colleges kon volgen en als visiting lecturer kon werken. Bij mijn terugkomst bleek dat Prof. Dr. Peter Defares (UvA) op zoek was naar medewerkers voor een groot onderzoeksproject dat voortvloeide uit de aandacht voor de gevolgen van, en de hulpverlening na, de treinkapingen door Molukse jongeren van de jaren zeventig. Ik solliciteerde en kreeg een plek in dit project. Samen met mijn onderzoekscollega Dr. Danny Brom voerde ik vervolgens het psychotraumaproject uit, waarop wij beiden zijn gepromoveerd.
Waar trauma 45 jaar geleden nog een relatief onbekend begrip was, is het inmiddels algemeen bekend in de Nederlandse samenleving. Hoe is het concept ‘trauma’ in de loop van uw carrière veranderd?
Trauma is tegenwoordig een erg populaire term in het dagelijkse taalgebruik, zeker ook in de media. In de jaren tachtig was dat echter niet het geval. Trauma verwees toen vooral naar fysieke verwondingen. De psychische gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen (oorlog, rampen, geweld, misbruik, etc.) kregen maar beperkte aandacht van wetenschappers en zorgverleners. Voor onze promotieprojecten hadden wij ruim 100 PTSS-patiënten nodig, maar het kostte ons veel tijd om ze te vinden. GGZ-instellingen, huisartspraktijken en andere organisaties gaven aan dat ze zulke patiënten zelden of nooit zagen. Uiteindelijk lukte het, via oproepen in kranten en op televisie, met veel moeite om alle deelnemers te verzamelen. Ook het toepassen van inzichten rond PTSS gebeurde nog maar beperkt (een uitzondering vormde het werk van Prof. Dr. Berthold Gersons). Om die reden werd midden jaren tachtig het Instituut voor Psychotrauma (ARQ) opgericht, waar vanaf het begin interventies voor slachtoffers van geweldsdelicten, calamiteiten en ongevallen werden ontwikkeld en uitgevoerd (Van der Velden et al., 2009).
Voor onze promotieprojecten hadden wij ruim 100 PTSS-patiënten nodig, maar het kostte ons veel tijd om ze te vinden. GGZ-instellingen, huisartspraktijken en andere organisaties gaven aan dat ze zulke patiënten zelden of nooit zagen.
Allengs is het begrip in het dagelijkse taalgebruik binnengeslopen en nu wordt het gebruikt voor de psychische gevolgen van heel veel nare ervaringen. En voor minder nare ervaringen. Daardoor dreigt de betekenis en zeggingskracht van de term te verdunnen. Die begripsinflatie is jammer. Het is de confrontatie met de dood en de dreiging ervan. De vanzelfsprekendheid van het persoonlijke bestaan gaat verloren. Een vergelijkbaar proces van verdunning van begrippen is overigens ook te zien bij de term ‘stress’, en bij andere termen uit de klinische psychologie en psychiatrie.
Een nadeel van de grote nadruk op trauma is dat de weerbaarheid van mensen vaak wordt onderschat. Wat mij altijd weer verbaast (en ergert) is het voortdurende gebruik van de term PTSS. Alsof iedereen na het meemaken van oorlog, een ramp of een andere ernstige gebeurtenis die mentale stoornis ontwikkelt. Dat is echter niet het geval. Het zijn zeer ingrijpende ervaringen en mensen kunnen er langdurig en intens last van hebben, maar lang niet iedereen ontwikkelt psychopathologie. PTSS is op zich een waardevol en bruikbaar concept, maar het mag niet worden gegeneraliseerd. Het merendeel van de getroffenen ontwikkelt deze stoornis niet, zoals er ook andere middelen dan psychotherapie bestaan om mensen na het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis te ondersteunen (Kleber, 2019).
Wat waren de belangrijkste sleutelmomenten binnen uw carrière en met welke uitdagingen werd u geconfronteerd?
Ach, sleutelmomenten zijn moeilijk aan te wijzen. Zo duidelijk verloopt een loopbaan meestal niet. Begin jaren tachtig ben ik door de VS gaan reizen en heb ik meerdere wetenschappers bezocht. Vooral mijn ontmoetingen met Prof. Dr. Richard Lazarus (een grootheid in theorie en onderzoek naar stress en coping) en Prof. Dr. Mardi Horowitz (degene die aan de wieg stond van de diagnoses PTSS en pathologische rouw) waren zeer bepalend. Het aardige van Amerikaanse wetenschappers is dat je vaak gewoon als onbekende jonge onderzoeker een afspraak met hen kunt maken. Sleutelmomenten zijn toch vooral ook ontmoetingen en samenwerkingen met anderen. Zij stimuleren je, brengen je tot nieuwe ideeën en dagen je uit. Dat klinkt mooi, maar het kan net zo goed de andere kant op werken. Soms ben je het totaal niet eens met iemand en erger je je juist aan de opvattingen van anderen. Mits goed gericht, kan die ergernis juist ook een motor van creativiteit zijn. Uitdagingen zijn er voortdurend. Je bent nooit ‘klaar’ als wetenschapper. Dat is frustrerend, maar tegelijk bepaalt het mede het plezier in het vak. Het is daarom ook lastig om een balans te vinden tussen werken en niet-werken. Doe je te veel, of juist te weinig? Wat ik moeilijk vind is dat je dreigt te verzuipen in allerlei beslommeringen die bij je werk horen, maar die niet altijd zo inspirerend zijn en toch noodzakelijk: coördineren, regelen, formulieren invullen, vragen beantwoorden. Het hoort bij het werk van een docent en onderzoeker, maar een goede balans vinden heb ik altijd lastig gevonden.
U bent geboren in Indonesië en heeft gedurende uw loopbaan veel internationaal gewerkt. Onder andere als visiting lecturer in Californië, bij onderzoeksprojecten in Europese landen en Azië, met Artsen zonder Grenzen in Bosnië-Herzegovina, en nu als docent in een Europees onderwijsproject voor Oekraïense psychotherapeuten. Wat hebben deze internationale samenwerkingen u persoonlijk geleerd? En welke rol speelt cultuur volgens u in de zorg voor getraumatiseerde mensen?
Geboren ben ik in Indonesië, maar ik heb geen herinneringen aan het land. Ik ben opgegroeid met verhalen over Indonesië en over hoe fijn mijn ouders het daar hadden (jong, net getrouwd, in 1947 het grauwe naoorlogse Nederland min of meer ontvlucht). Ik vermoed dat die achtergrond en al die verhalen van mijn ouders mijn interesse in andere landen en culturen hebben aangewakkerd. Ik vind het contact met andere volken en landen simpelweg leuk en spannend, en je leert er veel van. Wat voor anderen vanzelfsprekend is, is dat voor ons juist niet (en vice versa). Het is intrigerend om te zien hoe anderen leven, hun bestaan opbouwen, andere accenten leggen en soms heel andere visies of problemen hebben. Zeker in de psychologie en psychiatrie gaat men er te gemakkelijk van uit dat wat ‘wij’ hebben gevonden ook geldt voor ‘hen’, en dat ‘onze’ begrippen en inzichten ook voor ‘hen’ van toepassing zijn. [GP1] Dr. Manik Djelantik, een van mijn promovendi, heeft onderzoek naar rouw op Bali gedaan. Wij ontdekten dat PTSS en gecompliceerde rouw daar maar heel weinig voorkwamen (Djelantik et al., 2021). In de antropologie is vaak gediscussieerd over de vraag of in een cultuur als de Balinese sterke negatieve emoties niet lijken te bestaan, of in ieder geval niet getoond worden. Zeker is wel dat rituele ceremonies en voorschriften een heel grote plaats innemen in de hindoeïstische religie op het eiland. Die rituelen kanaliseren als het ware de emoties. Dergelijke bevindingen betekenen niet dat er geen overeenkomsten zijn, maar het is verstandig om ook op de verschillen te letten, en open te staan voor andere interpretaties.
Het mooie van het werk van een onderzoeker is dat het je naar congressen en bijeenkomsten in het buitenland brengt en dat je daarmee op heel mooie plekken in de wereld komt. Ooit nodigde Prof. Dr. Charles Figley (o.a. oprichter van de International Society for Traumatic Stress Studies) mij uit om een boek (Kleber et al., 1995) te schrijven in zijn beach house aan de Golf van Mexico in Noord-Florida. Hij gaf mij de sleutel en liet mij daar in een fraaie villa aan het strand, met computer, auto en uitstekende muziekinstallatie, een aantal weken mijn gang gaan. Dat was een prachtige en productieve tijd.
U heeft vele promovendi begeleid. Wat maakte het promotorschap voor u zo bijzonder?
Het is heel plezierig, of in andere woorden gaaf, om met (relatief) jonge mensen samen te werken en te zien hoe ze groeien in hun opvattingen en vaardigheden. Het inspireert: Je scherpt je eigen denken aan hen en wordt geconfronteerd met andere, soms ook betere inzichten. Natuurlijk is het niet alleen rozengeur en maneschijn. Een promotieonderzoek doen en een proefschrift schrijven is vaak jarenlang werk en kan frustrerend zijn omdat mensen vaak tegenslagen tegenkomen. Toch vond ik het begeleiden van promovendi een van de allerleukste – zo niet hét leukste – onderdeel van mijn werk. Ik vind het dan ook jammer dat dit nu niet meer mag. Vijf jaar na het emeritaat is het niet meer toegestaan; de meeste Nederlandse universiteiten verbieden het. Volgens mij denken ze dat hoogleraren dan inmiddels dement zijn. Die opmerking heb ik wel eens gehoord, maar ze geldt zeker niet voor iedereen. Overigens krijg ik nog steeds regelmatig verzoeken om onderzoekers te begeleiden.
Met meer dan 375 gepubliceerde artikelen en boeken, het opzetten van traumacentra, en het vormgeven van onderwijs heeft u op verschillende manieren bijgedragen aan de ontwikkeling van de psychotraumazorg in Nederland. Als u uw carrière opnieuw zou beginnen, waarop zou u zich dan (ook nog) willen richten?
Deze vraag te beantwoorden is onmogelijk, want je begint dan opnieuw, maar wel met de bagage van de afgelopen jaren. Om nu weer precies hetzelfde te gaan doen als de voorbije tientallen jaren…? Ik betwijfel of ik wel weer hetzelfde zou doen. Het zou best kunnen dat ik dan een andere wetenschap zou kiezen (als kind wilde ik archeoloog worden, het liefst in verre landen, of ontdekkingsreiziger) of dat ik voor een creatief vak zou kiezen. Ik hou erg veel van muziek en ik had graag componist willen zijn, maar ik vrees dat ik daar niet genoeg talent voor had. Thuis zijn wij grote liefhebbers van films. Een van mijn dochters is inmiddels bijna klaar met haar opleiding tot filmregisseur. De ander rondt binnenkort haar studie politieke wetenschappen af. Beiden studeren in het buitenland, ook voor hen is reizen dus niet vreemd.
Welke raad zou u willen meegeven aan de volgende generatie onderzoekers en behandelaren binnen de psychotraumazorg?
Doe vooral wat je zelf leuk en intrigerend vindt. Volg je nieuwsgierigheid! Wetenschap is immers vooral een proces waarin je je eigen interesse, verwondering en twijfel moet volgen. En je moet volhouden. De aanhouder wint, al kan dat soms lang duren. Verder, sta open voor verandering. Ik ben daar zelf, geloof ik, niet zo sterk in, maar als ik terugkijk op mijn loopbaan, ben ik een paar keer begonnen aan iets waarvan ik vooraf niet goed wist of het wel zinvol en geschikt voor mij was en wat uiteindelijk toch een succes bleek. Bijvoorbeeld naar de VS gaan, samen met Dr. Danny Brom het Instituut voor Psychotrauma (ARQ) opzetten, of als hoogleraar mij verbinden met ARQ Centrum'45. Juist daardoor kom je in aanraking met nieuwe ideeën en spannende ontwikkelingen. In de laatste jaren ben ik bovendien betrokken geraakt bij de ontwikkeling van onderwijs in de psychotherapie van PTSS in het door oorlogsgeweld geteisterde Oekraïne, bij de adviescommissie voor door PTSS getroffen politiemedewerkers van de Nationale Politie en schrijf ik nu mee aan het nieuwe handboek voor PTSS (Vermetten, Kleber i.s.m. Lely, 2026). Het zijn ontwikkelingen die je fris en creatief houden.
Referenties
Brom, D., Kleber, R.J., & Defares, P.B. (1989). Brief psychotherapy for posttraumatic stress disorders. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 57, (5), 607-612. https://doi.org/10.1037/0022-006X.57.5.607
Djelantik, A.A.A.M.J., Aryani, P., Boelen, P.A., Lesmana, C.C., & Kleber, R.J. (2021). Prolonged grief disorder, posttraumatic stress disorder, and depression following traffic accidents among bereaved Balinese family members: Latent class analyses and cultural correlates. Journal of Affective Disorders, 292, 773-781. https://doi.org/10.1016/j.jad.2021.05.085
Kleber, R.J. (2019). Trauma and Public Mental Health: A Focused Review. Frontiers in Psychiatry, 10 (451), 1-6. https://doi.org/10.3389/fpsyt.2019.00451
Kleber, R. J., Figley, C. R., & Gersons, B. P. (1995). Beyond Trauma: Cultural and Societal Dynamics. Springer Series on Stress and Coping.
Velden, P.G. van der, Loon. P van, Kleber, R.J., Uhlenbroek, S., & Smit, J. (2009). Naar een brede visie op psychosociale interventies na schokkende gebeurtenissen. De Psycholoog, 44, 568-575.
Vermetten, H.J.G., & Kleber, R.J. i.s.m. Lely (2026). Handboek Posttraumatische stress-stoornissen. Boom.