15 december 2025
Door Wencke Donath (psycholoog en promovenda Klinische Psychologie op het gebied van identiteit en dissociatie aan de Rijksuniversiteit Groningen)
Patricia Dashorst is psychiater, traumatherapeut en systeemtherapeut bij ARQ Centrum'45, het Nationaal Psychotrauma Centrum voor mensen met complexe psychotraumaklachten. Zij werkt met een brede groep mensen die door ingrijpende gebeurtenissen getraumatiseerd zijn, waaronder veteranen, politie- en ambulancepersoneel, brandweerlieden, journalisten, vluchtelingen, gezinnen, kinderen, slachtoffers van seksueel geweld, én overlevenden van de Tweede Wereldoorlog en hun nabestaanden.
In november 2023 promoveerde ze aan de Rijksuniversiteit Groningen op haar proefschrift Unraveling Intrusions, waarin ze aantoonde dat mensen intrusies kunnen ervaren over traumatische gebeurtenissen die ze zelf nooit hebben meegemaakt.
Wat heeft jouw interesse in psychotrauma gewekt en specifiek het werk met intergenerationeel trauma en indirecte intrusies?
Ik wilde mij in 1993 tijdens mijn opleiding tot psychiater meer bekwamen in psychotherapie en bij toeval kwam ik toen bij ARQ Centrum’45 terecht. Ik raakte erg onder de indruk van de veerkracht van mensen: zij maakten de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog (WOII) mee en gingen desondanks door met het leven. Ik werk dus al heel lang met WOII-overlevenden. We zagen steeds meer mensen bij wie de oorlogservaringen van hun ouders invloed hadden – en vaak nog steeds hebben - op het gezin waarin zij als kind zijn opgegroeid. En dat dat tot in de volwassenheid zijn effect laat zien. Een vergelijkbare invloed zien we ook bij gezinnen van andere ernstig getraumatiseerden, zoals vluchtelingen, beroepsgetraumatiseerden waaronder veteranen en politiepersoneel.
Je promotieonderzoek richt zich op het beter begrijpen van indirecte intrusies. Kun je uitleggen wat indirecte intrusies precies zijn en hoe ze verschillen van intrusies na directe, zelf meegemaakte trauma’s?
Indirecte intrusies zijn intrusies na een indirect trauma: een traumatische ervaring die je niet zelf hebt meegemaakt. Directe intrusies zijn intrusies na zelf meegemaakte traumatische ervaringen, zoals we dat bij PTSS zien. Het wel zelf (direct) of niet zelf (indirect) meemaken van een traumatische gebeurtenis is het grote verschil dat maakt of je iets wel of niet een PTSS volgens de DSM-5 mag noemen, waarbij het met andere woorden gaat om de aanwezigheid van het A-criterium.
Je hebt ook specifiek de inhoud van indirecte intrusies bij kinderen van WOII-overlevenden onderzocht (Dashorst et al., 2025). Kun je uitleggen hoe deze intrusies eruitzagen en welke thema’s daarin een centrale rol speelden?
Deze intrusies hadden een inhoud met afschrikwekkende beelden die geassocieerd waren met of refereerden aan WOII, zoals razzia’s, op appèl staan, gaskamers, mishandeling, veel doden, honger en ziekte. Hierbij was het opvallend dat ze zich vaak het ergste van zulke situaties verbeeldden. Deze intrusies gingen vaak met heftige emoties zoals angst en verdriet gepaard.
In één van je studies onderzoek je welke persoonlijkheidsfactoren relevant zijn voor het ontwikkelen van indirecte intrusies (Dashorst et al., 2022). Wat bleken volgens jouw bevindingen de belangrijkste persoonlijkheidskenmerken die hierbij een rol spelen?
Het bleek dat evenveel mannen als vrouwen indirecte intrusies rapporteerden. Bij de directe intrusies rapporteerden meer vrouwen dan mannen intrusies; dit verschil kon niet verklaard worden door het hogere aantal vrouwen met PTSS. Tevens bleek dat respondenten met indirecte intrusies hoger scoorden op fantasiegeneigdheid (in het Engels: fantasy proneness) dan degenen zonder indirecte intrusies. Dit verschil werd niet gezien tussen respondenten met en zonder directe intrusies. Met andere woorden, in deze studie bleek dat fantasiegeneigdheid een significante en unieke associatie met indirecte intrusies vormde. Andere persoonlijkheidskenmerken bleken geen verband te houden met de aanwezigheid van indirecte intrusies.
Maak jij in je behandeling onderscheid tussen directe intrusies over zelf meegemaakt trauma en indirecte intrusies? Is er een andere therapeutische aanpak nodig?
Ja, hier zit in de behandeling zeker verschil tussen. Bij intrusies over eigen meegemaakte ervaringen kun je over het algemeen met de bekende traumabehandelingsmethodes (o.a. EMDR, Imaginaire Exposure, Imaginaire Rescripting, Beknopte Eclectische Psychotherapie voor PTSS, NET, CGT) goed uit de voeten. Bij de indirecte intrusies is dat anders, omdat je geen eigen traumatische ervaring hebt waar je op kunt focussen. Het gaat dan eigenlijk meer om psychotherapie waarbij de patiënt leert herkennen dat wat hij/zij voelt meer de emotie is die bij de ervaring van de ouder hoort en waar hij/zij zich soms levendige voorstellingen van maakt die heftige emoties oproepen zoals angst en somberheid. Bij de behandeling van indirecte intrusies moeten de behandelaar en de patiënt ervoor waken dat helder blijft dat het om ervaringen van de ander gaat, en niet om die van de betrokkene zelf. Maar de emoties kunnen minstens zo heftig zijn. Mensen met indirecte intrusies en een hoge score op fantasiegeneigdheid zouden een relatief voordeel kunnen hebben bij Imaginaire Rescripting. Het is bekend dat mensen die hoog scoren op fantasiegeneigdheid goed kunnen profiteren van Imaginaire Rescripting en daarmee mogelijk hun beelden en voorstellingen kunnen bijstellen in minder beangstigende.
Op basis van jouw klinische en wetenschappelijke kennis: wat zijn volgens jou helpende manieren om binnen gezinnen te praten over intergenerationeel trauma? En welke benaderingen kunnen juist schadelijk zijn?
Dan kom je eigenlijk meteen op het moeilijkste. Hoe vertel je je kinderen iets, zonder ze te veel te belasten, terwijl je zelf met je emoties moet omgaan? Ouders die last hebben van PTSS-klachten moeten dealen met hun eigen emoties. Probeer je maar eens voor te stellen dat je iets heel moeilijks, beangstigends of bedreigends hebt meegemaakt en dit op een relatief neutrale toon wilt/ moet uitleggen, aangepast aan de leeftijd van je kind. Want aan een 5-jarige, 10-jarige, 15-jarige of twintiger vertel je dingen op een andere manier, met andere woorden. Tegelijkertijd moet je als ouder je eigen emoties een beetje in toom houden om je kind niet met te veel heftigheid te overladen.
Het is dus laveren tussen iets vertellen, want zwijgen is ook niet het beste. Het kind voelt immers heel goed dat er iets met vader of moeder is. Het merkt bijvoorbeeld PTSS-klachten van de ouder op: angst, onlogische woede, vermijding. Een verklaring geven voor het gedrag is wel belangrijk, zodat duidelijk wordt dat het iets met de ouder te maken heeft en dat hij of zij soms onlogisch reageert. Hierbij is het belangrijk dat het kind weet dat het niet zijn of haar schuld is dat de ouder boos, verdrietig of agressief is.
Het is dus laveren tussen iets vertellen, want zwijgen is ook niet het beste.
Wat betekenen jouw bevindingen voor bredere maatschappelijke thema’s zoals herdenken, oorlogsgetuigenissen en de culturele overdracht van trauma?
In elke cultuur of gemeenschap wordt anders omgegaan met de geschiedenis; daar zou je eigenlijk een cultureel antropoloog ook naar moeten vragen. Maar herdenken is belangrijk, want zo blijft er een plaats waar stilgestaan kan en mag worden bij wat er in het verleden gebeurd is, en hoe dat de individuen en de gemeenschap gevormd heeft. De verhalen actueel houden is belangrijk, zodat kennis van de geschiedenis niet verloren gaat. En kennis van de familiegeschiedenis kan helpen om meer te begrijpen van gedrag van (groot)ouders en soms ook van eigen gevoelens of gedrag.
Dit onderzoek kan tevens belangrijk zijn voor traumabehandelaren die soms ook last hebben van de traumatische ervaringen van de patiënten die ze behandelen. Het kan ons dus helpen begrijpen waardoor secundaire traumatisering kan ontstaan: het gaat ook hier om het horen over traumatische ervaringen van een ander, en daar klachten van ondervinden.
Zijn er misvattingen over intergenerationeel trauma of indirecte intrusies die jij graag zou willen rechtzetten binnen het psychotraumaveld?
Het grootste misverstand is te denken dat kinderen er niets van merken. En je kunt wel degelijk last hebben van traumatische ervaringen die een ander die je na staat heeft meegemaakt. De naoorlogse generatie heeft heel lang te horen gekregen: waar kun jij nu last van hebben, jij hebt toch niets meegemaakt? Een trauma kan niet overgedragen worden, maar je kunt wel last hebben van de gevolgen van die traumatische ervaring. Dus heb oog voor de familiegeschiedenis, want mensen die opgroeien in een gezin met getraumatiseerde ouders hebben meer kans op het ontwikkelen van klachten van angst, depressie en persoonlijkheidsproblematiek (vergelijkbaar met KOPP-kinderen, kinderen van ouders met psychische problemen). Omdat ook PTSS een grote impact heeft op het functioneren op allerlei levensgebieden zoals werk, als vader, moeder, broer, zus of vriend. We noemen het niet zo snel zo, maar ik zou ervoor willen pleiten dat het hebben van een ouder, familielid of vriend met PTSS veel vraagt van het systeem. Naasten kunnen geneigd zijn te gaan mantelzorgen en de persoon met PTSS centraal te stellen. Zij kunnen dan alles/veel doen en laten om ervoor te zorgen dat de patiënt zo min mogelijk last heeft van zijn klachten. Voorbeelden zijn meegaan in vermijdingsgedrag en zichzelf op de tweede plaats zetten, waardoor ze tekortkomen in hun eigen behoeften.
Welke open onderzoeksvragen rondom indirecte intrusies of intergenerationeel trauma vind jij op dit moment het meest urgent voor de komende jaren?
Ik zou wel benieuwd zijn naar de gevoeligheid voor het ontwikkelen van indirecte intrusies bij mensen die hoger scoren op fantasiegeneigdheid en de correlatie met psychopathologie. En dit dan specifieker onderzoeken met een gevoeligere vragenlijst die niet alleen aangeeft of er wel/geen sprake is van fantasiegeneigdheid, maar ook iets kan laten zien over welk deel daarin bijdraagt: gaat het dan meer de creatieve kant op of heeft het voornamelijk met psychopathologie te maken? Dit kan bijvoorbeeld door de Fantasy Questionnaire van Weibel en collega’s (2018) te gebruiken.
Intergenerationele gevolgen van oorlog zijn er, maar niet iedereen wordt in dezelfde mate geraakt. Inzicht in factoren zoals fantasiegeneigdheid kan helpen om beter te begrijpen waarom sommige mensen wél indirecte intrusies ontwikkelen en anderen niet. Een deel van de patiënten heeft last van levendige beelden van oorlogssituaties die zij zelf nooit hebben meegemaakt. Voor de klinische praktijk is het belangrijk dat we beter zicht krijgen op welke factoren iemand hiervoor kwetsbaar maken, zodat we gerichte interventies kunnen inzetten.
Referenties
Dashorst, P., Huntjens, R., Mooren, T. M., Kleber, R. J., & de Jong, P. J. (2022). Personal characteristics of World War Two survivor offspring related to the presence of indirect intrusions. European Journal of Psychotraumatology, 13(2). https://doi.org/10.1080/20008198.2022.2101349
Dashorst, P., Mooren, T., Donath, W., Blonk, A., Kleber, R., Jong, P. de, & Huntjens, R. (2025). Indirect intrusions about World War Two in survivor offspring: a qualitative thematic content analysis. European Journal of Psychotraumatology, 16(1). https://doi.org/10.1080/20008066.2025.2507452
Weibel, D., Martarelli, C. S., Häberli, D., & Mast, F. W. (2018). The Fantasy Questionnaire: A Measure to Assess Creative and Imaginative Fantasy. Journal of Personality Assessment, 100(4), 431–443. https://doi.org/10.1080/00223891.2017.1331913