Psychotrauma

Een psychotrauma is een gebeurtenis die je gevoel van veiligheid aantast, zoals een ongeluk, geweld, misbruik of rampen. Veel mensen komen dergelijke situaties te boven zonder psychische klachten te ontwikkelen. In dat geval wordt gesproken over psychologische weerbaarheid. Dit is het vermogen om stress en trauma te overwinnen. Sommigen (ongeveer één op de tien) ontwikkelen echter psychische klachten, zoals PTSS, na een psychotrauma. PTSS treedt op wanneer iemand wordt geconfronteerd met feitelijke of dreigende dood, ernstig letsel, of seksueel geweld, of dit nu persoonlijk wordt ervaren of als getuige bij een ander.

Angst is cruciaal voor overleving, maar moet passend zijn bij de situatie. Na een ingrijpende gebeurtenis neemt de spanning normaal gesproken af en vervaagt de herinnering. Bij PTSS blijft de angst onverminderd aanwezig, zonder reële dreiging. Mensen met PTSS blijven alert, alsof het trauma opnieuw plaats kan vinden. Het angstsysteem raakt ontregeld en classificeert ongevaarlijke dingen als gevaarlijk. Triggers zoals geluiden, geuren en plaatsen kunnen flashbacks veroorzaken, waarbij het lijkt alsof de gebeurtenis zich herhaalt, en nachtmerries over het trauma komen vaak voor.

De DSM-5 criteria voor PTSS zijn: 

A. Blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld op een (of meer) van de volgende manieren:

  1. Zelf ondergaan van de psychotraumatische gebeurtenis(sen).
  2. Persoonlijk getuige zijn geweest van de gebeurtenis(sen) terwijl deze anderen overkwam(en).
  3. Vernemen dat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) een naast familielid of goede vriend(in) is (zijn) overkomen. Bij een feitelijke of dreigende dood van een familielid of virend(in), moet(en de gebeurtenis(sen) gewelddadig van karakter zijn of een ongeval betreffen.
  4. Ondergaan van herhaaldelijke of extreme blootstelling aan de afschuwwekkende details van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) zoals bij hulpverleners die stoffelijke resten moeten verzamelen; politieagenten die herhaaldelijk worden geconfronteerd met de details van kindermisbruik).
    NB Criterium A4 is niet van toepassing op blootstelling via elektronische media, televisie, films of foto's, tenzij deze blootstelling werkgerelateerd is.

B. De aanwezigheid van een (of meer) van de volgende intrusieve symptomen die samenhangen met de psychotraumatische gebeurtenis(sen) en die zijn begonnen nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden:

  1. Recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de gebeurtenis.
    NB: Bij kinderen die ouder zijn dan 6 jaar kan er sprake zijn repetitief spel waarin thema's of aspecten van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) tot uiting worden gebracht.
  2. Recidiverende onaangename dromen waarin de inhoud en/of het affect van de droom samenhangt met de psychotraumatische gebeurtenis(sen).
    NB: Bij kinderen kan er sprake zijn van beangstigende dromen zonder herkenbare inhoud.
  3. Dissociatieve reacties (zoals flashbacks) waarbij de betrokkene het gevoel heeft of handelt alsof de psychotraumatische gebeurtenis(sen) opnieuw plaatsvindt(en). (Dergelijke reacties kunnen zich op een continuum bevinden, waarbij de extreemste uiting de vorm kan hebben van een volledig gebrek aan besef van de actuele omgeving).
    NB: Bij kinderen kan het voorkomen dat ze de psychotraumatische gebeurtenis(sen) naspelen.
  4. Intense of landurige psychische lijdensdruk bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een aspect van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) symboliseren of erop lijken.
  5. Duidelijke fysiologische reacties op interne of externe prikkels die een aspect van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) symboliseren of erop lijken.

C. Persisterende vermijding van prikkels die geassocieerd worden met de psychotraumatische gebeurtenis(sen) die begon nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden, zoals blijkt uit één van de beide volgende kenmerken:

  1. Vermijding of pogingen tot vermijding van pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens over, of sterk samenhangend met de psychotraumatische gebeurtenis(sen).
  2. Vermijding of pogingen tot vermijding van externe aspecten die aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen) herinneren (mensen, plaatsen, gesprekken, activiteiten, voorwerpen, situaties) die pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens oproepen over, of sterk samenhangend met, de psychotraumatische gebeurtenis(sen).

D. Negatieve veranderingen in cognities en stemming, gerelateerd aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen), die zijn begonnen of verergerd nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende kenmerken:

  1. onvermogen om zich een belangrijk aspect van  de psychotraumatische gebeurtenis(sen) te herinneren (gewoonlijk door dissociatieve amnesie en niet door andere factoren, zoals hoofdletsel, of alcohol- of drugsgebruik).
  2. Persisterende en overdreven negatieve overtuigingen of verwachtingen over zichzelf, anderen of de wereld (bijvoorbeeld "Ik ben slecht", " Je kunt niemand vertrouwen", " De wereld is door en door gevaarlijk", "Mijn hele zenuwstelsel is voor altijd verwoest").
  3. Persisterende, vertekende cognities over de oorzaak of gevolgen van de psychotraumatische gebeurtenis(sen), die ertoe leiden dat de betrokkene zichzelf of anderen er de schuld van geeft.
  4. Persisterende negatieve gemoedstoestand (bijvoorbeeld angst, afschuw, boosheid, schuldgevoelens of schaamte).
  5. Duidelijk verminderde belangstelling voor, of deelname aan belangrijke activiteiten.
  6. Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen.
  7. Perststerend onvermogen om positieve emoties te ervaren (zoals onvermogen om geluk, voldoending of liefdevolle gevoelens te ervaren).

E. Duidelijke veranderingen in arousal en reactiviteit, gerelateerd aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen), die zijn begonnen of verslechterd nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende kenmerken:

  1. Prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen (met weinig of geen aanleiding), gewoonlijk tot uiting komend in verbale of fysieke agressie jegens mensen of voorwerpen.
  2. Roekeloos of zelfdestructief gedrag.
  3. Hypervigilantie.
  4. Overdreven schrikreacties.
  5. Concentratieproblemen.
  6. Verstoring van de slaap (zoals moeite met in- of doorslapen of onrustige slaap).

F. Duur van de stoornis (criteria B, C, D en E) is langer dan één maand.

G. De stoornis veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

H. De stoornis kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel (zoals medicatie, alcohol) of aan een somatische aandoening.

Herbeleving en vermijding

Het ontregelde angstsysteem houdt iemand constant in spanning en leidt tot vermijding van herinneringen aan het trauma. Hoewel herbeleven een natuurlijk proces zijn om emoties te verwerken, hebben herbelevingen een dusdanige emotionele impact waardoor ze vaak worden vermeden. Herbelevingen en vermijding wisselen elkaar daarom voortdurend af. Verhoogde alertheid leidt tot schrikreacties, prikkelbaarheid en concentratieproblemen. Slapen wordt moeilijk door constante alertheid en men heeft moeite met ontspannen. Na een traumatische gebeurtenis kan het voorkomen dat de kijk op zichzelf, anderen en de wereld verandert. Dit kan leiden tot gevoelens van schuld, schaamte, walging en boosheid, wat de stemming beïnvloedt en kan leiden tot somberheid of afvlakking. Bovendien kan het moeilijk zijn om bepaalde aspecten van het trauma te herinneren.

Soms wordt er gesproken over een complexere vorm van PTSS. Dit ontstaat na langdurige trauma's zoals herhaaldelijke mishandeling of misbruik en gaat vaak samen met vertrouwensproblemen, een negatief zelfbeeld en intense schaamte en schuld.

Hoe ontstaat PTSS?

De amygdala in de hersenen registreren zintuiglijke informatie en reageren automatisch op potentieel gevaar. Dit gebeurt in een fractie van een seconde, zonder bewuste keuze. De frontaalkwab, verantwoordelijk voor het denkvermogen, is verminderd actief tijdens trauma. Dus, hoe je reageert (vechten of vluchten) is niet iets waar je bewust controle over hebt. Pas na het trauma, wanneer de amandelkernen kalmeren, wordt de frontaalkwab actiever en kunnen gevoelens van schuld, schaamte en zelfverwijt ontstaan. Deze gevoelens zijn onterecht, omdat je tijdens het trauma handelde vanuit overlevingsinstinct, zonder dat je de tijd had om hier over na te denken.

Het is onduidelijk waarom sommige mensen PTSS ontwikkelen na een psychotrauma, terwijl anderen dat niet doen. Onderzoek is nog gaande, en toekomstige inzichten kunnen dit wellicht verklaren.

Behandelingen voor PTSS

Traumabehandeling beoogt het herstellen van het angstsysteem. Eerste keus-behandelingen voor PTSS zijn maginaire exposure en EMDR, maar ook Beknopte Eclectische Psychotherapie voor PTSS (BEPP), Narratieve Exposure Therapie (NET), schrijftherapie en imaginaire rescripting (ImRs) zijn bewezen effectief. Het varieert per persoon welke behandeling het meest passend is. Het is daarom belangrijk om de mogelijkheden met een gekwalificeerde en ervaren zorgverlener te bespreken. Psychotraumatherapeuten NtVP zijn bij uitstek opgeleid en gespecialiseerd in diagnostiek, indicatiestelling en behandeling van cliënten met psychotrauma. Een overzicht van deze behandelaren is te vinden in het psychotraumatherapeutenregister van de NtVP. Meer informatie over de verschillende behandelmethoden vind je in de factsheet over verschillende behandelmethoden bij PTSS en de Infographic Behandeling van trauma-gerelateerde klachten (PTSS)

Wat is de rouwstoornis?

Rouwreacties na verlies zijn normaal, maar ongeveer 10% van de mensen loopt vast na natuurlijke verliezen en 50% na onnatuurlijke verliezen. Vastgelopen rouw kan leiden tot langdurige beperkingen in het dagelijks leven. Professionele psychologische hulp kan helpen bij deze langdurige rouwklachten.

Diagnostische criteria van een persisterende-rouwstoornis

De meest recente DSM-5-TR beschrijft langdurige rouwklachten als persisterende-rouwstoornis. Het geldt voor volwassenen wanneer ernstige rouwklachten minstens 12 maanden na een verlies aanhouden en voor kinderen minstens 6 maanden het dagelijks leven beïnvloeden. Dit kan boosheid, intense emotionele pijn en ongeloof omvatten. Sommige nabestaanden ervaren ook PTSS- of depressieklachten naast hun rouwreacties.

DSM-5-TR criteria voor een persisterende-rouwstoornis:

A. De dood van de dierbare is tenminste 12 maanden geleden. Bij kinderen en jongeren is de dood van de dierbare tenminste 6 maanden geleden.

B. Ten minste één van de volgende symptomen zijn bijna dag:

  1. Een intens verlangen naar de overledene.
  2. Een preoccupatie met gedachten of herinneringen aan de overledene (in kinderen en adolescenten kan de preoccupatie zich focussen op de omstandigheden rondom de dood).

C. Als gevolg van het overlijden werden ten minste 3 van de volgende symptomen in klinisch significante mate ervaren; en wel bijna elke dag, gedurende tenminste de afgelopen maand:

  1. Identiteitsverstoring (bijv. het gevoel dat een deel van zichzelf is doodgegaan);
  2. Een merkbaar gevoel van ongeloof over de dood;
  3. Vermijding van herinneringen dat de persoon dood is (bij kinderen en adolescenten kan dit geworden gekenmerkt door pogingen om herinneringen aan het verlies te vermijden);
  4. Intense emotionele pijn (bijv. woede, bitterheid, verdriet) gerelateerd aan de dood;
  5. Moeilijkheden om verder te leven (bijv. problemen in de omgang met vrienden, verlies van interesses, geen toekomstplannen meer maken);
  6. Emotionele gevoelloosheid of het onvermogen om een positieve stemming te ervaren;
  7. Het gevoel dat het leven zinloos of leeg is zonder de overledene;
  8. Intense eenzaamheid als gevolg van de dood

D. De stoornis veroorzaakt klinisch significant lijden, of leidt tot beperkingen op sociaal vlak, werk, of tot functioneringsproblemen op andere belangrijke levensgebieden.

E. De duur van de rouwreactie overtreft de verwachte sociale, culturele of religieuze normen voor de cultuur en context van het individu.

F. De symptomen worden niet verklaard door een andere psychische stoornis, de fysiologische effecten van een stof (bijvoorbeeld medicatie, alcohol), of door een somatische aandoening.

Wie loopt het meeste risico op persisterende rouwklachten?

De ontwikkeling van persisterende rouwklachten varieert tussen nabestaanden. Traumatische verliezen, zoals door ongevallen, suïcide of moord, vergroten dit risico. Vrouwen, jongere mensen en degenen die een partner of kind verliezen, lijken vatbaarder te zijn voor persisterende rouwklachten.

Behandeling van persisterende rouwklachten

Onderzoek naar de behandeling van persisterende rouwklachten heeft geleid tot effectieve methoden, zoals individuele cognitieve gedragstherapie. Deze rouwspecifieke aanpak vermindert rouwklachten, evenals gelijktijdige PTSS- en depressieve klachten. Cognitieve gedragstherapie benadrukt de relatie tussen gedachten, gevoelens en gedrag en leert dat veranderingen in gedachten en gedrag emotionele problemen kunnen verminderen. Deze aanpak is zowel succesvol bij face-to-face- en online-therapie voor volwassenen met persisterende rouwklachten.

Meer informatie

Wil je meer te weten komen over psychotrauma? Kijk dan ook op deze website onder kennisdeling of volg de NtVP op LinkedIn. Een andere mooie en uitgebreide bron is de ggz standaard ‘Psychotrauma en stressorgerelateerde stoornissen’